Nu de coronadruk langzaam wegebt en mensen weer terug gaan naar een door het virus aangetast normaal leven, komt zachtjesaan ook weer de realiteitszin naar boven. Dit laatste zal overigens niet tot enige vreugde leiden. Bij de overheid hebben ze het werk gedeeltelijk hervat en staat men weer met beide benen op de grond. Of anders gezegd, na een blik in hun financiële huishouding, hangt menig gemeente al half in de afgrond.
Bezuinigen dus, en zoals het in de media al werd aangekondigd gaat het weer over de rug van de burgers. Belastingen verhogen, subsidies en uitkeringen verlagen, maatschappelijke verworvenheden afbouwen, of zelfs sluiten. Enig geweeklaag van de burger gaat waarschijnlijk niet helpen, want de overheid snijdt nu eenmaal niet graag in eigen vlees.
Toch mag de overheid met deze crisis ook weleens naar hun eigen organisatie kijken. Veel overheidspersoneel heeft in de laatste vier maanden veelal thuis gewerkt. Nee, ik ga nu zeker geen grapjes maken over ambtenaren en werken, laat staan over thuiswerken. Ongetwijfeld zal er best wel ergens nog een bult werk zijn blijven liggen, maar echt opvallen deed het niet.
In het bedrijfsleven hoorde je van alles over loonsverlaging. In sommige gevallen was dat zelfs van de overheid een eis. Maar van de ambtenaren zelf hoorde je over dit thema helemaal niets, geen enkele duit zou er vanuit hun loonzakje ter ondersteuning van de crisis gaan. Waarom zouden zij ook, zolang er nog steeds mager wordende burgers bestaan die tot op de laatste druppel uitgemolken kunnen worden. De overheid riep menigmaal op dat de mensen samen uit deze crisis moeten komen, maar klaarblijkelijk is het begrip ‘samen’ voor de overheid niet van toepassing.
‘Een goede herder scheert zijn schapen, maar vilt ze niet’