Persoonlijk heb ik niets tegen ambtenaren. Hooguit dat er een paar tussen zitten die er voor zorgen dat mijn baasje belasting voor mij moet betalen en dat zij op enkele plekken veldjes hebben gemaakt waar ik mijn behoefte moet doen. Geen rekeninghoudend met mijn soms opspelende darmen en vaak slechte weersomstandigheden, waarbij ik met mijn baasje risico loop om allerlei ziektes op te lopen.
De laatste weken sijpelen er verschillende berichten door die ambtenaren in een bepaald daglicht zetten. Het laatste bericht is dat ambtenaren er 3,4 procent salaris bij krijgen, maar waarvoor? Misschien om hun enorme inspanningen om zaken in de toch al veel te kleine doofpot te stoppen. Of hun energieverslindende arbeid om de zorg te minimaliseren. Of is het omdat het hun lukt draconische bezuinigingen door te voeren bij culturele instellingen en sportverenigingen.
Er wordt door de burgerbevolking wel eens lacherig gedaan over de inzet van ambtenaren, niet beseffende dat deze noeste arbeiders ook gewoon een werkdag hebben van negen tot ongeveer vier uur, met slechts een pauze van een stevig anderhalf uurtje. Dat zij vaak moeilijke beslissingen moeten nemen, die nagenoeg altijd voorgekauwd worden door dure adviesbureaus, die een dermate grote hap uit de begroting nemen, dat er wel bezuinigd moet worden.
Door mensen wordt wel eens gezegd dat van werken nog nooit een ambtenaar is doodgegaan, maar dat geloof ik niet. Er zal er toch ooit wel eens één onder een omgevallen stapel dossiers zijn bezweken. Als de overheid nu eens zou beginnen om alle zakkenvullende adviseurs eruit te gooien en eindelijk zelf eens de handen uit de mouwen te steken en beslissingen nemen, waar zij tenslotte voor zijn aangenomen, dan is misschien, héél misschien, een salarisverhoging van 3,4 procent wel gerechtvaardigd.
‘Er is geen kunst die de overheid sneller leert, dan geld uit de zakken kloppen van het volk’.






















